Noord-Brabants Archeologisch Genootschap


Best-Aarle- Een bijzonder cultuurlandschap met eeuwenoude bewoning
Verslag studiedag 12-11-2017

Verslag van de najaarsstudiedag: "Best-Aarle. Een bijzonder cultuurlandschap met eeuwenoude bewoning".


Rondleiding de Armenhoef

De studiedag begint in Best en wel in de Armenhoef, de oudste bekende bovengrondse boerderij van Nederland en mogelijk zelfs van West-Europa! Het is regenachtig en koud maar we worden door de voorzitter van heemkundekring Dye van Best, Harrie Vroenhoven, warm ontvangen. Het parkeren gaat soepel en we lopen door naar de inmiddels beroemde stal die deel uitmaakt van een normaal in bedrijf zijnde boerenbedrijf van de familie Scheepers. In de Armenhoef zie je onmiddellijk dat het heel oud is en toch fraai met behoudt van zijn identiteit is gerestaureerd.

Rondleider Dick Zweers en de Armenhoef

Bouwhistoricus Dick Zweers heeft het historisch belang van de Armenhoef op juiste wijze ingeschat en onderzocht. Hij weet alles van de constructie van de Armenhoef. Tijdens de rondleiding ontvangen de aanwezigen gedetailleerde informatie van Dick over de constructies en het gebruik van de boerderij gedurende de laatste honderden jaren. Met directe aanwijzingen van sporen op de houten binten, zoals telmerken, gaat het verhaal als het ware leven. Indrukwekkend! Archeoloog Jan-Willem de Kort is 'beeldend assistent' van Dick en geeft aan wat er op archeologisch gebied is onderzocht. De organisatie had voldoende tijd in gepland om rustig alle aanwezige informatie op de panelen te lezen en de diverse constructie details te bestuderen. Hierna vertrokken de deelnemers naar 't Vrijthof in Oirschot om in een warme zaal de studiedag te vervolgen.

De Armenhoef anno 1960

De armenhoef anno 2017

De eerste sprekers waren de rondleiders van de Armenhoef. De sprekers hadden als titel gekozen: Rijke oogst van een armenhoef. Interdisciplinair onderzoek naar de Aarlese Hoeve in Best. In het najaar van 2010 attendeerde bouwhistoricus Dick Zweers de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op een dertiende eeuwse datering van een boerderij in Best. Daarmee zou deze boerderij de oudste bekende boerderij van Nederland, en mogelijk zelfs van West-Europa zijn. Op basis van het dendrochronologisch onderzoek is vastgesteld dat de hoeve in 1263 werd gebouwd. De boerderij staat bekend onder verschillende namen: de Aarlese Hoeve, de Hoeve Amelrijck Booth, de Armenhoef en 't Goet te Arle. Binnen het agrarische erfgoed is een dertiende-eeuwse boerderij uniek. Behalve de datering was vooral doorslaggevend dat deze boerderij een onmiskenbare aanvulling als onderzoeksobject oplevert. De periode waarin het oudste gebint is gedateerd valt namelijk precies in een periode waar niet alleen bouwhistorici nog weinig van weten, maar ook archeologen. Men groef vanaf die periode het houtskelet van de boerderij niet meer in, maar plaatste het op een ondersteuning van onder andere baksteen of veldkeien (poeren of stiepen), waardoor archeologen meestal niets in de bodem terugvinden. Zogenaamde onzichtbare erven. Bovengrondse voorbeelden zijn er daarnaast nauwelijks. Het overgrote deel van de boerderijen in Brabant heeft een aanzienlijk jongere datering. De oudste boerderij in Brabant was tot voor kort de boerderij aan Maaskant 5 in Vessem. Deze is gedateerd in 1390. In goed overleg met de eigenaar is besloten tot aanwijzing van de boerderij als rijksmonument, waarbij de status als rijksmonument de bedrijfsvoering niet in de weg hoeft te staan. Het bedrijfsgedeelte van de boerderij was echter in slechte staat en is daarom met geld van gemeente, provincie en rijk gerestaureerd. Gelijktijdig met de restauratie van de boerderij is de ondergrond door middel van archeologisch onderzoek gewaardeerd en vond bouwhistorisch onderzoek plaats. Op een sheet toonde de spreker het 3D ingemeten computermodel van de stal. Het inmeten van de situatie voor de aanvang van het onderzoek, duurde slechts één dag. De afbeelding is opgebouwd uit duizenden gekleurde puntjes, maar zag eruit als een foto met prachtige details. Het archeologisch onderzoek had tot doel te bekijken wat de archeologische waarde was van de ondergrond van de boerderij. Er moest dus een beeld komen van de verstoringsgraad en de opbouw. Uit het archeologisch onderzoek bleek dat de poeren en muren tot ca. 1,5 meter diep onder het huidige maaiveld doorgaan. Dat kwam door het gebruik van een potstal. In eerste instantie bevond de potstal zich in de zijbeuken en later alleen in het middengedeelte. De conservering van de botanische resten bleek ontzettend goed. Dat kwam doordat de bodem onder de stal vrij ondiep al kleddernat was. In het veld zag men al complete zaden, haren en andere resten in de humeuze lagen. Uit deze lagen heeft men informatie kunnen halen over wat voor plantensoorten er gevoerd zijn aan het vee, wat er gebruikt is als ligstro en waar de plaggen gestoken zijn die in de potstal zijn gebracht. Daarnaast konden de zaden gebruikt worden om de lagen te dateren. Hieruit bleek dat de oudste lagen gedateerd konden worden vanaf het midden van de vijftiende eeuw.

Hoewel de Nederlandse archeologie een traditie kent om interdisciplinair te opereren, is de combinatie van archeologisch en bouwhistorisch onderzoek nog niet vanzelfsprekend. Dat dit een duidelijke meerwaarde heeft blijkt wel uit de resultaten van het onderzoek naar de Aarlese Hoeve; beide disciplines vulden elkaar naadloos aan. De Aarlese Hoeve is van belang voor het besef dat zich in de dertiende en veertiende eeuw een experimentele ontwikkeling of verandering voltrok in de wijze waarop boerderijen gebouwd werden. De Aarlese Hoeve vormt een concrete brug tussen het archeologische onderzoek en het bovengrondse onderzoek (de bouwhistorie) naar deze fase waarin deze veranderingen plaats vinden. Daarnaast leert de Aarlese Hoeve ons dat de middeleeuwse Brabantse boerderij niet te omschrijven is in één enkel model maar juist dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Tegelijkertijd is het belangrijk te beseffen dat nog lang niet volledig is uitgekristalliseerd hoe de ontwikkelingen tot in detail hebben plaatsgevonden. De Aarlese Hoeve voegt veel nieuwe kennis toe, maar roept ook nieuwe vragen op. Zoals over de ontwikkeling van het rookhuis naar het gebruik van een schouw, over de indeling van het stalgedeelte van de boerderij, over de plaats van de mestopslag en de introductie en ontwikkeling van de potstal. Samenwerking tussen archeologie en bouwhistorie levert veel aanvullende informatie, net als iconografisch onderzoek en archiefonderzoek naar juridische stukken, bouwopdrachten en bestekken. Dit leidt tot meer informatie over de boerderij, de bedrijfsvoering, de inrichting van het erf en de aanwezigheid van bijgebouwen. Gelukkig staat de Aarlese hoeve er na de restauratie weer goed bij en kan, zoals het er nu naar uitziet, nog eens zevenhonderd jaar mee.

Aandachtig luisterende deelnemers


Voor de lunch was het onderwerp de Armenhoef en na de lunch het andere onderzoek, het grootschalige archeologische onderzoek in Aarle dat in het najaar van 2011 en de lente van 2012 werd uitgevoerd door een team archeologen van Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol bv) en het voormalige Diachron UvA bv. Op deze plek konden de archeologen in een groot toekomstig woongebied de bewoningsgeschiedenis en het landgebruik over een periode van enkele duizenden jaren onderzoeken. Een bijzondere situatie, want vanaf de late bronstijd tot nu is er bijna continu bewoning geweest in Aarle. Zo zien we vanaf de late bronstijd tot en met de Romeinse tijd het nederzettingssysteem veranderen van verspreid gelegen boerenerven in een gebied met open bossen met eiken en elzen naar meer geconcentreerde bewoning van enkele nabijgelegen boerderijen in een open, meer grootschalig ingericht bomenarm landschap. Voor de jongere perioden geldt dat we de middeleeuwse bewoning konden volgen in een ononderbroken reeks van opeenvolgende erven van de late negende tot de late negentiende eeuw, een periode van ruim duizend jaar: een uitzonderlijk ensemble dat ons inzicht bood in onder andere de ontwikkeling van huisbouw, erfinrichting en de opkomst van de potstal.

De tweede lezing werd gegeven door Eckhart Heunks. Hij behandelde de ondergrond van Best-Aarle: het fysisch geografische landschap. Voor een goed begrip van de landschappelijke ligging van aangetroffen vindplaatsen te Best-Aarle is de geologische, geomorfologische, bodemkundige, hydrologische en in algemene zin de paleo-geografische opbouw van het landschap bestudeerd. Dit is in het veld gedaan aan de hand van enkele lange landschapssleuven met diepe boringen, aangevuld met detailwaarnemingen van bodemprofielen op de verschillende opgraaflocaties. Samen met een analyse van overige beschikbare bronnen zoals historisch kaartmateriaal, hoogte-analyses, en de resultaten van voorgaande veldonderzoeken en andere relevante fysisch geografische gegevens, is een beeld gecreëerd van de paleolandschappelijke ontwikkelingen van het gebied vanaf het Vroeg-Weichselien. Het plangebied Aarle ligt in een overgangslandschap van de hoog gelegen laat-glaciale zandgronden van de midden-Brabantse dekzandrug in het zuiden, naar een groot gebied met voornamelijk lemige en natte broekgronden ten noorden ervan. Het plangebied zelf bestaat uit een mozaïek van fluviatiel versneden dekzand plateaurestanten waarop oude, leemrijke fluvioglaciale dekzanden vrijwel dagzomen. Een dun dek van eolische, relatief leemarme zanden- vermoedelijk gelijktijdig gevormd met de Midden-Brabantse dekzandrug - maakt dat hier op de meeste plaatsen toch sprake is van een redelijk doorlatende toplaag. In deze toplaag heeft zich waarschijnlijk vooral gedurende het Atlanticum een veldpodzol gevormd waarvan de kenmerken binnen het plangebied sterk kunnen variëren, afhankelijk van de lemigheid van de grond en de lokale relatieve hoogteligging. Het feit dat het natuurlijke maaiveld in noordelijke richting behoorlijk afloopt (ca. 1,5 meter/km) en de aanwezigheid van periglaciale dalinsnijdingen hebben vermoedelijk gezorgd voor redelijk droge omstandigheden in de late prehistorie, Romeinse tijd en middeleeuwen. De zuidnoord georiënteerde periglaciale dalen, waarvan er zich twee direct ten oosten en westen van het plangebied manifesteren, zijn opgevuld met goed doorlatende zandige afzettingen en vormen daarmee natuurlijke drainages in het dekzandlandschap. De waterafvoer ging voornamelijk ondergrond: in de dalen zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van natuurlijke beken in het Holoceen. Wel wijzen de grote brokken ijzeroer in de dalflanken op sterke kwelstromen. Ondanks dat het plangebied globaal gezien droog genoeg was voor bewoning en beakkering, zal in de lagere delen met lemige bodems sprake zijn geweest van redelijk natte omstandigheden waaronder beekeerd-achtige bodemtypen konden ontstaan. De lokale en regionale bodemkundige en geomorfologische verscheidenheid heeft, samen met de gunstige hydrologische kenmerken, Best Aarle tenminste vanaf de late prehistorie, maar waarschijnlijk al vanaf de eerste boeren in het neolithicum, aantrekkelijk gemaakt voor bewoning en agrarische activiteiten. Een kwaliteit die het tot in de 21e eeuw heeft behouden en heeft geleid tot een rijk bodemarchief.

Eckhart Heunks


De derde spreker is senior specialist archeobotanie Laura I Kooistra. De titel van haar lezing is: Het landschap als leefgebied voor de bewoners van Best-Aarle op basis van paleo-ecologisch onderzoek. Ze stelde zich de vragen; Hoe zag het landschap van Best-Aarle eruit toen er zich in de late prehistorie boeren vestigden? Waarom gingen ze juist daar wonen. Had het te maken met de aanwezigheid van goed water, genoeg voedsel, grondstoffen en de woonlocatie? En hoe veranderde het onder invloed van menselijk handelen? Was de microregio met bos bedekt en kapten de bronstijdboeren open plekken in het bos, of had men uitzicht over het naar het noorden lager wordende land en keek men uit over het pleistocene rivierdal in het oosten? En, lagen die grafmonumenten in de ijzertijd en de Romeinse tijd nu in een heideveld of had men een andere omgeving daarvoor gekozen? Om antwoord op dergelijke vragen te krijgen is tijdens het archeologisch onderzoek op uitgebreide schaal paleo-ecologisch materiaal verzameld en onderzocht. In geval van Best-Aarle bestaat het materiaal uit allerlei plantenresten, want in het Brabantse dekzand blijven dierlijke resten alleen bij hoge uitzondering bewaard. Macroresten en stuifmeel uit grondmonsters worden nauwkeurig onderzocht en geven een beeld van de vegetatie. De spreker behandelde de percentages in diverse tijdperioden van bos, grasland, heide en overige vegetatie. Zo werd een beeld geschetst waar geografisch in de omgeving Best-Aarle in de Late-bronstijd - IJzertijd - Romeinse tijd en Middeleeuwen zich een moerasbos, een open bos of een nat grasland bevond en welke planten en boomsoorten er voor kwamen. Paleo-ecologisch onderzoek draagt met name kennis bij over de onderwerpen: Water, woonlocatie, grondstoffen, voedsel en bodemvruchtbaarheid.

Laura I. Kooistra

De vierde lezing werd door de heren Adrie Tol en Lukas Meurkens verzorgd. Allereerst Adrie Tol: Aarle in de late prehistorie, dynamische bewoning in een gevarieerd landschap. De grootschalige opgraving in plangebied Aarle heeft een prachtig inzicht in de laatprehistorische bewoning van de microregio ten noorden van Best opgeleverd. Het gebied ligt juist op de overgang van de hoog gelegen zandgronden van de Midden-Brabantse dekzandrug in het zuiden naar een groot laaggelegen gebied met lemige en natte broekgronden ten noorden ervan. Vanaf net voor de late bronstijd tot en met het begin van de midden-ijzertijd (1200 - 400 voor Chr.) woonden hier enkele boeren gezinnen in boerderijen verspreid over het landschap. De boerderijen waren niet plaats vast maar werden elke 30 tot 40 jaar verlaten waarna op een relatief grote afstand (meer dan 100 m) een nieuwe boerderij werd gebouwd. Dit noemen we het systeem van 'zwervende erven'. In de loop van de midden-ijzertijd en de late ijzertijd (vanaf circa 400 voor Chr.) treedt een verandering in het bewoningspatroon op. De afstand tussen het verlaten huis en het nieuw te bouwen huis neemt af en de bewoning concentreert zich in een aantal kleinere, min om meer plaats vaste nederzettingen van elk circa twee boerenerven groot. In de late prehistorie bestond een boerenerf uit een boerderij met enkele opslagschuurtjes voor de oogst. Waterputten maakten geen deel uit van het erf, maar meerdere huishoudens maakten gebruik van één gemeenschappelijke waterput. Tijdens de opgraving zijn in totaal 10 waterputten uit de bronstijd en ijzertijd aangetroffen. Deze waterputten waren tot diep in het grondwater ingegraven waardoor de putbeschoeiingen en hierin aanwezige voorwerpen vaak nog in een uitstekend staat verkeerden. Zo heeft een waterput uit circa 400 voor Chr. een complete eikenhouten ploegschaar van een eergetouw opgeleverd. Gedurende de tweede helft van de ijzertijd (vanaf circa 400 voor Chr.) is een gebied van 75x75 m als grafveld gebruikt. Daarvoor moeten de overledenen op één of meer andere begraafplaatsen zijn bijgezet. Waar deze liggen is onduidelijk. Lucas Meurkens sprak over Best - Aarle in de Romeinse tijd. Bij de opgravingen in Aarle zijn verschillende bewoningsclusters uit de Romeinse tijd onderzocht. De bewoning begint in de 1ste eeuw na Christus en loopt onafgebroken door tot in de tweede helft van de 3de eeuw. De aangetroffen resten bestaan uit boerderij plattegronden en enkele bijgebouwen en waterputten. Het uit de midden- en late ijzertijd daterende grafveld is ook in de vroeg-Romeinse tijd nog gebruikt. Enkele grafmonumenten zijn in deze periode te dateren. De landschappelijke ligging van de Romeinse bewoningsclusters liggen opvallend genoeg op een geheel andere locatie dan de nederzettingssporen uit de midden- en late ijzertijd. Er werd door Lucas een beeld geschetst van de Romeinse bewoning door de eeuwen heen en in het bredere kader van de Romeinse bewoning in het zandgebied van Noord-Brabant geplaatst. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek naar de Romeinse tijd was de functie van verdiepte gedeeltes binnen de huisplattegronden uit deze periode. Op andere Romeinse nederzettingen in de regio worden dergelijke verdiepte delen ook vaak gevonden in huisplattegronden en geïnterpreteerd als verdiepte stallen. Met behulp van specialistisch onderzoek is geprobeerd bewijs voor deze interpretatie te vinden.

Links: Lucas Meurkens, rechts: Adrie Tol

De laatste spreker is Johan Verspay. Best-Aarle: Schatkamer voor onderzoek van een plattelandsgemeenschap in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het onderzoek in Best-Aarle is bijzonder vruchtbaar gebleken voor de studie naar plattelandsgemeenschappen in Brabant in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Dit is te danken aan de hoge kwaliteit van de archeologische resten en de omvang van het plangebied, maar ook aan de betrokkenheid van de opdrachtgever, de gemeente Best, die ons in staat stelde de om enkele veelbelovende onderzoekslijnen nader uitwerken. Dit leidde er onder meer toe dat we de middeleeuwse bewoning konden volgen in een ononderbroken reeks van opeen volgende erven van de late negende tot de late negentiende eeuw, een periode van ruim duizend jaar! Een uitzonderlijk ensemble dat ons inzicht bood in o.a. de ontwikkeling van huisbouw, erfinrichting en de opkomst van de potstal. Door de n ederzetting in nauwe samenhang te onderzoeken met het cultuurlandschap was het bovendien mogelijk deze ontwikkelingen te duiden in een ruimer verband. Het onderzoek in Best-Aarle biedt ons een zeldzame inkijk in de ontwikkelingen in de Late Middeleeuwen en vroege Nieuwe tijd, een periode die tot dusver slecht gekend is op het platteland vanwege de kloof tussen de archeologische en (bouw)historische bronnen. Het stelt ons daarmee in staat een brug te slaan tussen de beter gekende Volle Middeleeuwen en latere Nieuwe tijd. Bovendien vormen de Late Middeleeuwen een belangrijke periode in de ontwikkeling van het Brabantse cultuurlandschap zoals we dat kennen tot de aan de industrialisatie in de twintigste eeuw. In de laatmiddeleeuwse periode transformeerde Brabant door de integratie in het hertogdom Brabant, verandering in de bestuurlijke organisatie, de opkomst van steden en de vroege markt economie. En door ontbossing, grootschalige ontginning en uitbreiding, verplaatsing van nederzettingen, veranderingen in de boerderijbouw, veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering en herinrichting van het agrarisch landschap. Grootschalige veranderingen die in die periode optreden zullen bepalend blijken voor de landschappelijke inrichting, de wijze waarop landbouw bedreven wordt én de ontwikkeling van de dorpen en gehuchten. Deze laatmiddeleeuwse transformatie vormde een van de centrale thema's van het onderzoek. De boeren erven veranderden ook; omheinde erven, poort(gebouw), plaats vast, uniforme bebouwing, parallelle ontwikkeling en grote hoofdgebouwen. Johan nam twee (leed)goederen onder loep. Waren de nederzetting verplaatsingen ingegeven door schapenhouderij? In ieder geval geen verplaatsing van hoog naar laag en verplaatsing over geringe afstand. De verplaatsing zet eerder in dan opkomst van de stedelijke markten. Geen evidente verandering van bedrijfsvoering. De ontwikkeling van de boerderijbouw na het eerste millennium geeft een aantal kenmerkende veranderingen weer. Zoals bouwen op stiepen vanaf de veertiende eeuw. Na 1425 zijn er geen huizen meer gevonden met een geheel ingegraven houtskelet. De verstening begon vanaf het begin van de 14e eeuw. Verdere verstening in de 16e eeuw. Eerst alleen in de fundering en vervolgens ook in de haard en de brandmuur. Er weer later, stenen buitenmuren van het woongedeelte. Het toepassen van dragende muren begon vanaf 2e helft 18e eeuw. Vanaf het begin van de 15e eeuw verschijnt de potstal in de boerderij. Deze bevond zich in eerste instantie alleen in de zijbeuk(en) van de stal. Vanaf de 19e eeuw werd de potstal verkleind en kwam deze in het midden van het huis te liggen. De opkomst van de potstal staat niet op zichzelf. In de bijgebouwen werden vanaf de late 12e eeuw mestkuilen aangetroffen. Daarbuiten al vanaf de 11e eeuw. Conclusie van het onderzoek: Mestbereiding met plaggen gaat terug tot Volle Middeleeuwen. In Late Middeleeuwen intensivering van bemesting. In de 19e eeuw een verdere intensivering van bemesting.

Johan Verspay




Sluiting

Rond 17.00 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.